Dag

Ze had een naam 
als een wagon een trein.
Een naam om te googelen
en link na link na link na link
zie je de witste bladzijde ooit.
Windows is de wereld,
raam na raam na raam na raam
zie je uiteindelijk je buren.
Aangenaam. Mijn man is dood. 
Mijn zoon heeft een nieuwe fiets.
Kom binnen, we hebben de televisie aan.
Dankuwel, mevrouw, maar. 
Hebben we het over crisis,
in tegenstelling tot wat er niet is
(haar echtgenoot/zijn vader)
is die er wel. Kijk toch eens
hoe snel zijn fiets is! Vraag
voorzichtig hoe het met háár gaat.
Dat ze nog leeft, familie heeft.
Ze vreet de nagels van haar lijf.
Tot aan de rouwranden.

Maandag is het weer werkelijkheid:
hoge druk, lage verwachtingen.
Een huis met een trappenhal,
onder mij een dode man,
boven mij een fotograaf
met een telelens
om de allerkleinste plooitjes 
vast te leggen in een tepel,
in een mens. Zijn dochter
oefent handstand op de stoep,
kijkt naar het vocht in spleten.
Steekt haar tong uit als groet.
Ongewassen mannen op de hoek.
Ze kauwen iets.

Met een tederheid die ik nooit
onder mensen zag,
kussen twee duiven
elkanders nek. De kleinste 
veertjes, met kleine pinnetjes
in roosgrijs vlees.